|
|
Werkwoorden van beweging
|
[ 2·3·2·8·iv·c·2 ]
|
|
Tot de werkwoorden die een beweging aanduiden behoren onder andere:
dalen,
dansen,
glijden,
hinkelen,
huppelen,
klimmen,
kruipen,
lopen,
reizen,
rennen,
rijden,
rollen,
schrijden,
springen,
stappen,
stijgen,
stromen,
strompelen,
varen,
vliegen,
wandelen,
zeilen
De bewegingswerkwoorden worden met hebben vervoegd als het
handelingskarakter van de door het werkwoord uitgedrukte werking centraal
staat, bijv.:
|
(45)
|
Zo lang heb ik nog nooit gevlogen.
|
Ze worden met zijn vervoegd als de notie van (plaats)
verandering (met het bereikte of te bereiken einddoel) op de voorgrond
treedt, bijv.:
|
(46)
|
Ik ben van Amsterdam naar Stockholm gevlogen.
|
De plaatsverandering moet in dit geval ófwel expliciet vermeld worden,
ófwel impliciet aanwezig zijn. Zo is in (46) een
richtingsbepaling aanwezig, evenals in (47):
|
(47)
|
Ik ben in een uur naar de stad gelopen.
|
In zin (48) wordt de richtingsbepaling geïmpliceerd door de
werkwoorden dalen ('naar beneden gaan') en stijgen
('naar boven gaan'):
|
(48)
|
Het vliegtuig is eerst een beetje gedaald en
vervolgens scherp gestegen.
|
Ook door het gebruik van een achtergeplaatst voorzetsel kan
plaatsverandering worden uitgedrukt. Vergelijk (49a) en
(49b):
|
(49a)
|
Ik ben de stad in gelopen.
|
|
(49b)
|
Ik heb in de stad gelopen.
|
Maar zelfs bij aanwezigheid van een (expliciete of impliciete)
richtingsbepaling hoeft de notie verandering niet centraal te staan. In de
volgende voorbeelden gaat de aandacht uit naar de (herhaalde) werking en
dus wordt respectievelijk bij de werkwoorden
vliegen en
dalen en
stijgen (vergelijk (51) met (48)) het
hulpwerkwoord hebben gebruikt - maar uiteraard niet bij
landen:
|
(50)
|
De maatschappij heeft tot voor kort ook op Nice
gevlogen.
|
|
(51)
|
We hebben misschien wel vijf keer gedaald en
gestegen, voor we eindelijk geland zijn.
|
Het onovergankelijke werkwoord
opschieten wordt zowel in de betekenis 'naar boven schieten' als in
de betekenis 'vorderen, vooruitkomen' alleen met zijn vervoegd.
Een voorbeeld met de tweede genoemde betekenis is:
|
(52)
|
Ben je al goed opgeschoten?
|
|
|
|
|