Inleiding
 
[ 2·3·1 ]
 
Wat de vervoeging betreft vallen de Nederlandse werkwoorden uiteen in drie groepen: de regelmatige werkwoorden, de onregelmatige werkwoorden-a en de onregelmatige werkwoorden-b.
     De vervoeging van de regelmatige werkwoorden is geheel te bepalen door toepassing van algemene regels . Voor de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden-a is behalve toepassing van de algemene regels ook kennis van de 'hoofdtijden' noodzakelijk (bijv. schrijven - schreef - geschreven; eten - at - gegeten; lopen - liep - gelopen) . De onregelmatige werkwoorden-b ( hebben, kunnen, mogen, willen, zijn (wezen) en zullen ) vertonen in hun vervoeging zoveel onregelmatigheden dat een volledige opgave van het vormenbestand het meest praktisch is .
     In dit onderdeel worden enkel de vormelijke aspecten beschreven van de categorieën die bij de vervoeging een rol spelen. Zie voor het gebruik van de onderscheiden categorieën . Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina