Inleiding
 
[ 27·5·2·2·i ]
 
Voor voorwaartse samentrekking in nevenschikkingen van hoofdzinnen geldt als bijkomende regel dat samentrekking van een zinsdeel dat achter de voor-pv staat, ook samentrekking vereist van die persoonsvorm. Vergelijk:

(1) Jan kreeg gisteren een boek en Mieke (-) eergisteren (-).
(2a) Jan kreeg gisteren een boek en Mieke kocht eergisteren (-).   <<uitgesloten>>

In dit laatste geval kan wel achterwaartse samentrekking toegepast worden:

(2b) Jan kréég gisteren (-) en Mieke kócht eergisteren een boek.

Zie voor een mogelijke uitzondering op deze regel onder ii 2.
     In ii worden enkele mogelijkheden voor voorwaartse samentrekking besproken, naar gelang van de aard en het aantal van de weggelaten delen en de complicaties die zich daarbij eventueel kunnen voordoen.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina