Vorm
 
[ 26·3·2 ]
 
De bijzondere vormen van nevenschikking met maar bestaan uitsluitend uit zinnen met voor-pv. In geval van contrast met context en/of situatie (zie ) kunnen dat ook onvolledige zinnen zijn, bijv.:

(1) Maar nu iets anders.
(2) Maar die vrouw van hem hè?
(3) Maar ja...

Er zijn geen beperkingen op de soorten zinnen met voor-pv (mededeling, vraag, bevel, enz.) die door maar verbonden kunnen worden. Voorbeelden:

(4) Vader was dronken gisteren. Maar moet ik jou dat eigenlijk wel vertellen?
(5) Was je vader dronken gisteren? Maar dat had je me dan wel eens mogen vertellen!


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina