Aard van de leden
 
[ 25·3·2·2·2 ]
 
a Zinnen met voor-pv als leden van nevenschikkingen met noch moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

·   Het moeten bij voorkeur mededelende zinnen zijn. Vergelijk de voorbeelden (1) t/m (3) en:

(4) Neem geen beurs mee, geen reiszak, geen schoeisel, noch groet iemand onderweg.   <<twijfelachtig>>
(5) Heeft ze hem niet verteld dat ze verloofd was, noch heeft ze hem verteld dat ze zwanger was?   <<uitgesloten>>



·   De zin die aan het voegwoord voorafgaat moet een ontkennend element bevatten. Vergelijk:

(6a) De koopman kon niet meer lachen noch kon de dief nog rustig slapen.
(6b) De koopman kon (nog) lachen noch kon de dief nog rustig slapen.   <<uitgesloten>>



·   De zin die op het voegwoord volgt, heeft als eerste zinsdeel de voor-pv. Vergelijk (6a) en:

(6c) De koopman kon niet meer lachen noch de dief kon nog rustig slapen.   <<uitgesloten>>



 
b Bij nevenschikking van zinnen met achter-pv worden de bijzinnen die aan noch voorafgaan bij voorkeur ontkend:

(7) Het is niet doordat hij lui is, noch doordat hij dom is, dat Leopold niet geslaagd is.
(8) Ik vroeg mij af waarom hij de rozen niet snoeide, noch de tulpen plantte.

Bij nevenschikking binnen het zinsdeel (in (8) is waarom...plantte lijdend voorwerp van Ik vroeg mij af), moeten de bijzinnen samengetrokken worden door weglating van het onderwerp, dat ze dus gemeenschappelijk moeten hebben. Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina