|
|
Inleiding
|
[ 24·1 ]
|
1 |
In de delen twee en drie van dit boek zijn allerlei soorten taalelementen
behandeld die als ondergeschikt aan andere beschouwd worden. Zo zijn in een
constituent de begeleidende elementen ondergeschikt aan de kern (bijv. de
nabepaling van de warme bakker in de naamwoordelijke
constituent brood van de warme bakker) en hebben zinnen
die zinsdeel zijn een ondergeschikte functie in een grotere zin (bijv. de
lijdendvoorwerpszin hoe laat het is in de samengestelde
zelfstandige zin Ik weet hoe laat het is). Behalve deze
onderschikkingen bestaan er ook nevenschikkingen.
nevenschikkingen zijn constructies
bestaande uit twee of meer taalelementen (woorden of groepen van woorden,
waaronder ook zinnen) die een reeks van (zonder meer) naast elkaar
geplaatste, gelijkwaardige leden vormen, en die door (nevenschikkende)
voegwoorden of reeksvormers verbonden zijn of althans verbonden kunnen
worden. Die taalelementen noemen we de
leden van de
nevenschikking. Ze zijn gelijkwaardig en heten daarom
nevengeschikt, in tegenstelling tot de zojuist genoemde ondergeschikte
elementen. Voorbeelden (de leden van de nevenschikking zijn gecursiveerd):
|
(1)
|
Wil je koffie of thee?
|
|
(2)
|
Schip en bemanning gingen verloren.
|
|
(3)
|
Ik heb zowel de minister als de secretaris op de
hoogte gebracht.
|
|
(4)
|
De kinderen waren moe en ze gingen vlug naar bed.
|
|
(5)
|
Ze hebben ogen maar ze zien niet.
|
In dit hoofdstuk worden enkele algemene kenmerken van nevenschikkende
verbindingen besproken. In de hoofdstukken 25 en 26 worden vorm- en
betekeniskenmerken van verschillende soorten nevenschikkingen behandeld.
|
|
2 |
In komt de samentrekking
aan de orde. Omdat in de hoofdstukken over de nevenschikking de
samentrekking op sommige plaatsen al ter sprake moet komen, wordt hieronder
een zeer korte omschrijving van dit verschijnsel gegeven. Samentrekking
doet zich overigens wel voor een belangrijk deel, maar niet uitsluitend in
nevenschikkingen voor.
Samentrekking is het weglaten van één of meer identieke taalelementen in
een twee- of meerledige taaluiting; de term wordt ook gebruikt voor het
resultaat van het weglaten. In de voorbeelden (6),
(7) en (8) kunnen de (b) -zinnen
beschouwd worden ontstaan te zijn door samentrekking van de (a)
-zinnen; we kunnen ook zeggen: de (b) -zin is telkens een
samentrekking van de (a) -zin.
Voor de grafische aanduiding van samentrekking geldt het volgende. Wordt er
een woorddeel weggelaten, dan volgen we de gebruikelijke spelling (zie
(6b)). Wordt er meer dan een woorddeel weggelaten (dus een
woord of een groep woorden), dan gebruiken we (althans in de hoofdstukken
24 t/m 27 van dit boek) voor een of meer weggelaten elementen het teken
'(-)' (zie (7b) en (8b)).
|
(6a)
|
Hij had een paar opmerkingen en aanmerkingen.
|
|
(6b)
|
Hij had een paar op- en aanmerkingen.
|
|
(7a)
|
Ik bedoel niet de witte jassen maar de zwarte jassen.
|
|
(7b)
|
Ik bedoel niet de witte (-) maar de zwarte jassen.
|
|
(8a)
|
Hij gaf Maria een pop en hij gaf Henk een trein.
|
|
(8b)
|
Hij gaf Maria een pop en (-) (-) Henk een trein.
|
|
|
|
|