|
|
Redenen voor achteropplaatsing van elementen
|
[ 21·7·1·2 ]
|
|
Bij achteropplaatsing van elementen moeten twee soorten gevallen
onderscheiden worden, namelijk:
|
[1]
die gevallen waarbij achteropplaatsing gegrammaticaliseerd is, dat wil
zeggen tot regel of sterke tendens geworden is;
[2]
die gevallen die in principe zowel achteropplaatsing als
niet-achteropplaatsing toelaten, maar waarbij in de praktijk diverse
factoren (al dan niet elkaar versterkend) een rol spelen bij de keuze voor
achteropplaatsing.Tot de in [2] bedoelde factoren behoren in
ieder geval de informatieve waarde ([a] en [b])
en de complexiteit ([c]) van een element.
|
[a]
Een zinsdeel of een zinsdeelstuk kan mede volgens het
links-rechts-principe achteropgeplaatst worden als het de grootste
informatieve waarde heeft. Het zinsdeel(stuk) dat achter de tweede pool
staat, draagt in dit geval een zinsaccent. Het links-rechts-principe
alléén verklaart echter nog niet waarom enig zinsdeel(stuk) per se achter
de tweede pool moet staan, en niet zo ver mogelijk naar rechts in het
middenstuk.
[b]
Een zinsdeel of zinsdeelstuk kan voorts achteropgeplaatst worden juist
vanwege de relatief geringe informatieve waarde. De daarin meegedeelde
informatie heeft dan een meer aanvullend karakter. Het desbetreffende
element wordt dan doorgaans niet beklemtoond.
[c]
Men kan het middenstuk 'lichter maken' door een vrij uitgebreid zinsdeel
in z'n geheel of gedeeltelijk achter de tweede pool te zetten. Met
uitgebreidheid van een zinsdeel wordt niet zozeer de mathematische lengte
bedoeld, als wel een meer complexe bouw van een zinsdeel, bijv. wanneer
dit bestaat uit een naamwoordelijke constituent met een
voorzetselconstituent als deel (met name als nabepaling), die zelf weer
een betrekkelijke bijzin bevat (bijv. een gevolg van verkeerde
berekeningen die het laboratorium destijds had gemaakt). We
hebben hier te maken met een uitvloeisel van het zogenaamde
complexiteitsprincipe. Men kan hier evenwel ook een stilistische factor
in zien. De complexe bouw en/of de lengte van een element kan de twee
polen van de zin zo ver uit elkaar plaatsen, dat de zin soms minder
elegant wordt of aan verstaanbaarheid kan inboeten. Ook het verschijnsel
dat een bijzin nooit in het middenstuk staat als hij nog slechts één
element, bijvoorbeeld het ontkenningselement niet, van de
rompzin zou afscheiden, is wellicht op soortgelijke stilistische factoren
terug te voeren. Vergelijk bijv.:
|
(1a)
|
Hij |komt| omdat hij erg boos is niet | |.
<<uitgesloten>>
|
waarnaast wel mogelijk zijn:
|
(1b)
|
Hij |komt| niet | |, omdat hij erg boos is.
|
|
(1c)
|
Omdat hij erg boos is, |komt| hij niet | |.
|
respectievelijk met de bijzin op de laatste en op de eerste zinsplaats.
In de volgende paragrafen worden deze factoren aan de hand van meer
voorbeelden nader toegelicht.
|
|
|
|
|
|