Inleiding
 
[ 20·2·2·4·i ]
 
Als een afhankelijke zin de functie van onderwerp vervult, spreken we van onderwerpszin. Een voorbeeld van een onderwerpszin is het gecursiveerde gedeelte in (1a):

(1a) Dat Sofie niet meer van die man kan houden, is begrijpelijk.

Een onderwerpszin kan ook op de laatste zinsplaats staan. Gewoonlijk komt er dan in de zin een voorlopig onderwerp het (zoals in (1c)). De onderwerpszin is dan het eigenlijke onderwerp:

(1b) Begrijpelijk is, dat Sofie niet meer van die man kan houden.
(1c) Het is begrijpelijk dat Sofie niet meer van die man kan houden.

Soms kan de onderwerpszin niet gemakkelijk vooraan in de zin staan, bijv.:

(2a) Voordat je daaraan gewend bent, duurt lang.   <<twijfelachtig>>

Normaal is:

(2b) Het duurt lang voordat je daaraan gewend bent.

Bij balansschikking kan een onderwerpszin alleen maar op de laatste zinsplaats staan. Voorbeeld:

(3a) Het duurde niet lang of het onweer brak los.
(3b) Of het onweer brak los, duurde niet lang.   <<uitgesloten>>

Een of-zin als die in (3a) wordt niet in alle grammatica's als onderwerpszin beschouwd. Op grond van de betekenisverhoudingen in de zin doen we dat in dit boek wel.
     In de rest van deze subparagraaf worden eerst de verschillende types onderwerpszinnen besproken (ii) en daarna enkele bijzonderheden vermeld van de hoofdzinnen waarin onderwerpszinnen voorkomen (iii).
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina