Een infinitief zonder te
 
[ 18·5·7·4·i ]
 
1 Als het zelfstandig werkwoord in de werkwoordelijke eindgroep de vorm van een infinitief zonder te heeft, staat die infinitief in de regel aan het eind van de eindgroep. Zo kan lezen in (1) alleen aan het eind staan:

(1) Ik denk dat hij dat boek wel meteen had willen gaan lezen.

Op deze regel bestaan echter uitzonderingen. De belangrijkste gevallen behandelen we hieronder. Voor de combinatie van zijn + infinitief zie men .
 
2 Bij de modale hulpwerkwoorden zullen, mogen, moeten, kunnen en willen is plaatsing van het zelfstandig werkwoord zowel aan het begin als aan het eind van de eindgroep mogelijk, maar alleen als die eindgroep uit twee werkwoorden bestaat (infinitief en persoonsvorm). (Vergelijk de onderstaande voorbeelden (3) en (5) met de overige.) De voorkeur voor één van beide volgordes (persoonsvorm - infinitief of infinitief - persoonsvorm) is in de verschillende delen van het taalgebied niet dezelfde. In de standaardtaal bestaat in het algemeen een duidelijke voorkeur voor de volgorde persoonsvorm - infinitief (zoals in de (a) -zinnen). In gesproken taal is de volgorde infinitief - persoonsvorm wat beter te gebruiken dan in geschreven taal , al is deze volgorde in bepaalde gevallen (vergelijk 3) als regionaal te beschouwen (d.w.z. als kenmerkend voor het taalgebruik in het noorden en noordoosten van Nederland). In de standaardtaal is de volgorde infinitief - persoonsvorm verder in het algemeen gemakkelijker bruikbaar met infinitieven van werkwoorden die ook als groepsvormend werkwoord gebruikt kunnen worden (zie de voorbeelden (2), (4) en (6)), dan met infinitieven die alleen zelfstandig werkwoord kunnen zijn (zie (7) en (8)). Duidelijke regels zijn echter niet te geven. Voorbeelden zijn:

(2a) Hij zei dat hij het vliegtuig niet kon zien.
(2b) Hij zei dat hij het vliegtuig niet zien kon.
(3a) Hij zei dat hij het vliegtuig niet kon zien naderen.
(3b) Hij zei dat hij het vliegtuig niet naderen kon zien.   <<uitgesloten>>
(3c) Hij zei dat hij het vliegtuig niet naderen zien kon.   <<uitgesloten>>
(4a) Ik denk dat ze nog wel zullen komen.
(4b) Ik denk dat ze nog wel komen zullen.
(5a) Ik denk dat ze nog wel zullen komen eten.
(5b) Ik denk dat ze nog wel eten zullen komen.   <<uitgesloten>>
(5c) Ik denk dat ze nog wel eten komen zullen.   <<uitgesloten>>
(6a) Vind je dat ik mag blijven?
(6b) Vind je dat ik blijven mag?
(7a) Als je nog wat wilt drinken, moet je maar bellen.
(7b) Als je nog wat drinken wilt, moet je maar bellen.
(8a) Zeg dat ik haar moet spreken.
(8b) Zeg dat ik haar spreken moet.

Als zullen de infinitief van proberen als werkwoordelijke aanvulling heeft, is plaatsing van die infinitief vóór de persoonsvorm óók mogelijk als hierna nog een infinitief met te volgt, zodat de eindgroep uit drie werkwoorden bestaat. Vergelijk:

(9a) Hij zei dat hij de kast niet zou proberen te herstellen.
(9b) Hij zei dat hij de kast niet proberen zou te herstellen.
(9c) Hij zei dat hij de kast niet proberen te herstellen zou.   <<uitgesloten>>

Opmerking 1 Opmerking 2 Opmerking 3 Opmerking 4


 
3 Buiten de standaardtaal is vooropplaatsing van de infinitief van het zelfstandig werkwoord in eindgroepen van twee werkwoorden ook bij andere groepsvormende werkwoorden mogelijk. Enkele voorbeelden:

(10) Hij beweerde dat hij niet komen hoefde.   <regionaal>
(11) En ik die Hem zo bloeden zag...   <formeel>

Een geval als (10) komt met name in noordoostelijk Nederland voor. Voorbeeld (11) is archaïsch .
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina