|
Met name in
regionaal taalgebruik
komt -elaar voor om (fruit)bomen en struiken aan te duiden. De
standaardtaal gebruikt daarvoor samenstellingen met boom of
struik als tweede lid. Het accent ligt bij de afleidingen op
het substantivische grondwoord, bij de samenstellingen op het eerste lid.
Voorbeelden van zulke vooral in Belgisch Nederlands voorkomende vormingen
zijn:
eikelaar,
druivelaar,
kerselaar,
notelaar,
perelaar,
pruimelaar
Dergelijke woorden worden wel beschouwd als vormingen naar analogie van
appelaar. In de standaardtaal komt voor:
hazelaar.
|
|