Het voorvoegsel ge-
 
[ 12·3·1·3·ii·7·a ]
 
Door middel van dit voorvoegsel kunnen abstracta afgeleid worden van werkwoordsstammen. Het procédé is productief. De aldus gevormde abstracta hebben soms een wat pejoratieve bijklank.
     Voorbeelden van het procédé ge + werkwoordsstam zijn:

geblaf, gedoe, gejank, gejuich, geloop, geschrijf, gezanik, gezeur.

Dergelijke afleidingen worden in hun productiviteit beperkt door de betekenis van het basiswerkwoord: de afleiding met ge- komt vooral voor bij werkwoorden die een bewuste handeling uitdrukken ( gefluit, gestoei, gevloek ), handelingen die onbewust plaatsvinden, maar waarbij toch een zekere persoonlijke verantwoordelijkheid in het spel is ( gesnurk, gestotter ) en werkingen die een zintuiglijke waarneembaarheid impliceren ( geklater, geflikker, geruis ). Van gaan, slaan, staan en zien bestaan geen afleidingen van het hier besproken type.
     Een formele beperking op de productiviteit doet zich voor bij werkwoorden die met een (meestal ongeaccentueerd) voorvoegsel beginnen, zoals bedriegen, gedogen, ontvangen, versieren en andere, alsmede bij werkwoorden met als eerste lid een bijwoord of een adjectief en bij sommige andere samengestelde werkwoorden, bijv. toegeven, weglopen, opendoen, stilzitten, volgooien. Hiervan kunnen geen afleidingen met ge- gevormd worden. Die mogelijkheid bestaat bij een aantal onscheidbare werkwoorden weer wel: geflikflooi, geglimlach, geharrewar, geredetwist, gestofzuig, geweeklaag .
     Naast de hier vermelde nomina actionis (vergelijk ook ) bestaan er enkele concreta (voorwerps- en resultaatsnamen): gebak, gebouw, gedicht, gesticht, gewelf, gewin Deze vorming is echter niet meer productief.
     Alle werkwoordafleidingen op ge- hebben het lidwoord het.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina