|
Door middel van dit voorvoegsel kunnen abstracta afgeleid worden van
werkwoordsstammen. Het procédé is productief. De aldus gevormde abstracta
hebben soms een wat pejoratieve bijklank.
Voorbeelden van het procédé ge + werkwoordsstam zijn:
geblaf,
gedoe,
gejank,
gejuich,
geloop,
geschrijf,
gezanik,
gezeur.
Dergelijke afleidingen worden in hun productiviteit beperkt door de
betekenis van het basiswerkwoord: de afleiding met ge- komt
vooral voor bij werkwoorden die een bewuste handeling uitdrukken (
gefluit,
gestoei,
gevloek
), handelingen die onbewust plaatsvinden, maar waarbij toch een zekere
persoonlijke verantwoordelijkheid in het spel is (
gesnurk,
gestotter
) en werkingen die een zintuiglijke waarneembaarheid impliceren (
geklater,
geflikker,
geruis
). Van gaan, slaan, staan en
zien bestaan geen afleidingen van het hier besproken type.
Een formele beperking op de productiviteit doet zich voor bij werkwoorden
die met een (meestal ongeaccentueerd) voorvoegsel beginnen, zoals
bedriegen, gedogen, ontvangen,
versieren en andere, alsmede bij werkwoorden met als eerste
lid een bijwoord
of een adjectief
en bij sommige andere samengestelde werkwoorden, bijv.
toegeven, weglopen, opendoen,
stilzitten, volgooien. Hiervan kunnen geen
afleidingen met ge- gevormd worden. Die mogelijkheid bestaat
bij een aantal onscheidbare werkwoorden weer wel:
geflikflooi,
geglimlach,
geharrewar,
geredetwist,
gestofzuig,
geweeklaag
.
Naast de hier vermelde nomina actionis (vergelijk ook
) bestaan er enkele concreta (voorwerps- en resultaatsnamen):
gebak,
gebouw,
gedicht,
gesticht,
gewelf,
gewin
Deze vorming is echter niet meer productief.
Alle werkwoordafleidingen op ge- hebben het lidwoord
het.
|
|