|
Met behulp van on-, niet- en non-
worden substantieven gevormd met een ontkennend betekeniselement. Bij
afleidingen met on- ligt het accent altijd op het voorvoegsel.
Ook niet- krijgt meestal het accent, maar bij non-
is dat niet altijd het geval.
On- komt voor in combinatie met abstracte substantieven.
Voorbeelden zijn:
ondank,
ondeugd,
oneer,
onkunde,
onmin,
ontrouw,
onzin.
Soms geeft on- geen ontkennende maar een pejoratieve betekenis
aan het substantief (vergelijk met wan-
). Voorbeelden van afleidingen met de betekenis 'slecht' of 'verkeerd'
zijn:
ondienst,
ondier,
onding,
onkruid,
onmens,
onweer.
In deze betekenis kan sporadisch met opzet een nieuw woord gevormd worden,
bijv.
onwoord.
In het plurale tantum
onkosten kan on- een graad aanduiden ('(te) hoge,
buitengewone kosten'), maar de afleiding wordt vaak in dezelfde betekenis
als kosten gebezigd.
Niet- en non- hebben dezelfde betekenis, maar hun
gebruik is afhankelijk van een bepaalde stijl. Het voorgevoegde
niet- is productief bij inheemse woorden, terwijl
non- vooral bij uitheemse woorden voorkomt. Vergelijk bijv.
met elkaar non-agressie in
non-agressiepact en niet-aanval in
niet-aanvalsverdrag. Andere voorbeelden zijn respectievelijk:
niet-aangeslotene,
niet-geleider,
niet-ingezetene,
niet-roker,
niet-student,
niet-vakman;
non-betaling,
non-combattant,
non-coöperatie,
non-interventie,
non-proliferatie,
non-valeur.
Het voorvoegsel non- wordt in min of meer ironische stijl ook
vóór inheemse woorden gebruikt om het niet-bestaan of het mislukt zijn van
bepaalde zaken aan te geven. Voorbeelden zijn:
non-beleid,
non-begroting,
non-conflict,
non-debat,
non-informatie,
non-probleem,
non-talent,
non-vergadering.
|
|