Inleiding
 
[ 12·3·1·3·i ]
 
Substantivische afleidingen met een voorvoegsel worden met uitzondering van het type gehuil, waarin het grondwoord een werkwoord is, allemaal gevormd van andere substantieven. De voorvoegsels kunnen onderscheiden worden in inheemse en uitheemse, wat soms beperkingen in hun gebruik met zich meebrengt. Inheemse voorvoegsels als aarts-, mis- en on- komen voornamelijk voor woorden van inheemse oorsprong voor, uitheemse als contra-, pre- en andere voornamelijk voor uitheemse woorden, maar een aantal uitheemse, zoals ex-, extra- en super-, is duidelijk op weg naar een inheemse status, dat wil zeggen dat ze ook voor inheemse woorden gebruikelijk worden, bijv.

ex-man extra-voordeel superzaak

.
     Niet altijd is uit te maken of we van een afleiding moeten spreken, dan wel van een samenstelling. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de elementen niet- en non- , die respectievelijk een inheems en een uitheems bijwoord zijn.
     De grammatische eigenschappen (zoals genus en meervoudsvorm) van de afleidingen worden bepaald door het substantivische grondwoord.
     Bij de bespreking van de verschillende afleidingsmogelijkheden is een indeling gevolgd naar de betekenis.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina