|
[1]
In gevallen als de volgende drukt het werkwoord met ont- het
tegenovergestelde uit van de werking die de pendant zonder
ont- noemt:
onthullen,
ontladen,
ontrollen,
ontsieren,
ontsluiten,
ontsperren (van een telefoon),
ontspannen,
ontstoppen,
ontstoren (van een radiotoestel).
Vergelijk
.
[2]
Een aantal formaties geven een 'verwijderen' aan, bijv.
ontkomen is 'wegkomen van'. Voorbeelden zijn verder:
ontglippen,
ontgroeien,
ontlopen,
ontvallen,
onttrekken,
ontvluchten,
ontwortelen.
[3]
De derde groep omvat werkwoorden met een inchoatief betekenismoment:
'beginnen met of overgaan tot de door het grondwoord genoemde werking'. Zo
betekent
ontbranden'beginnen te branden', bijv. in de zin:
|
(7)
|
Fosfor ontbrandt als het bij kamertemperatuur aan de lucht
wordt blootgesteld.
|
Andere voorbeelden zijn:
ontdooien (dit werkwoord kan ook een causatieve betekenis hebben),
ontkiemen,
ontvlammen,
ontwaken.
|