Met een werkwoord als grondwoord
 
[ 12·2·1·3·6·a ]
 
Naar de betekenis kunnen bij dit type drie niet-productieve groepen onderscheiden worden.

[1]  In gevallen als de volgende drukt het werkwoord met ont- het tegenovergestelde uit van de werking die de pendant zonder ont- noemt:

onthullen, ontladen, ontrollen, ontsieren, ontsluiten, ontsperren (van een telefoon), ontspannen, ontstoppen, ontstoren (van een radiotoestel).

Vergelijk .

[2]  Een aantal formaties geven een 'verwijderen' aan, bijv. ontkomen is 'wegkomen van'. Voorbeelden zijn verder:

ontglippen, ontgroeien, ontlopen, ontvallen, onttrekken, ontvluchten, ontwortelen.



[3]  De derde groep omvat werkwoorden met een inchoatief betekenismoment: 'beginnen met of overgaan tot de door het grondwoord genoemde werking'. Zo betekent ontbranden'beginnen te branden', bijv. in de zin:

(7) Fosfor ontbrandt als het bij kamertemperatuur aan de lucht wordt blootgesteld.

Andere voorbeelden zijn: ontdooien (dit werkwoord kan ook een causatieve betekenis hebben), ontkiemen, ontvlammen, ontwaken.
Niet tot één van de genoemde types behoren (synchroon beschouwd) werkwoorden als ontbijten, ontbreken, onthouden (= 'niet vergeten'), ontluiken, ontwerpen en vele andere.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina