Algemene inleiding
 
[ 6·1 ]
 
1 Naar de betekenis is een adjectief of bijvoeglijk naamwoord een woord dat een nadere bijzonderheid van zelfstandigheden aangeeft. Deze zelfstandigheden zelf worden aangeduid door substantieven of equivalenten daarvan (bijv. een voornaamwoord ). Die nadere bijzonderheid die aan een zelfstandigheid toegeschreven wordt, kan een eigenschap (een kenmerk, een kwaliteit en dergelijke) zijn, of een toestand. Voorbeelden van eigenschapsaanduidende woorden zijn tenger, vierkant en lastig in respectievelijk een tengere jongen , het vierkante doosje en een lastige kwestie ; van toestandsaanduidende woorden:

dronken, ziek en nat

in respectievelijk een dronken kerel , het zieke kind en het natte wegdek . Er doen zich ook nog andere betekenisverhoudingen tussen adjectieven en bepaalde zelfstandigheden voor. Voor verschillende indelingen van de adjectieven mogelijk, enkele speciale gebruiksgevallen en het gebruik van deelwoorden als adjectief zie men . Opmerking


 
2 Morfologisch zijn adjectieven gekenmerkt door de mogelijkheid om buigingsvormen aan te nemen, bijv. een buigings-e: rood - rode, en door het vermogen om trappen van vergelijking te vormen, bijv. rood - roder - roodst; dik - dikker - dikst. Niet alle subcategorieën delen deze mogelijkheid echter .
 
3 Syntactisch hebben adjectieven het kenmerk dat ze als zinsdeel of als zinsdeelstuk in een zin kunnen optreden. In het eerste geval kunnen ze onder meer naamwoordelijk deel van het gezegde zijn, zoals in:

(1a) De jongen is blond.

In het tweede geval kunnen ze, al dan niet gecombineerd met een determinator, deel uitmaken van een naamwoordelijke constituent . Met dit laatste hangt de al genoemde mogelijkheid van adjectieven samen om een buigings-e te krijgen, bijv. blonde (van blond) in een blonde jongen . Het betreft hier dus een syntactisch-morfologisch aspect van adjectieven . Worden adjectieven als bepaling bij een substantief gebruikt, dan spreekt men van attributief gebruikte adjectieven, in alle andere gevallen van niet-attributief gebruikte adjectieven. Op grond van deze gebruiksmogelijkheden kunnen adjectieven in syntactische subklassen onderscheiden worden .
     Voorts kunnen adjectieven zelf als kern van een adjectivische constituent optreden. Ze kunnen dan onder meer gecombineerd worden met een bijwoord als bepaling en met een voegwoordcomplement, vergelijk bijv. met (1a):

(1b) De jongen is erg blond.
(1c) De jongen is zo blond als een viking.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina