|
|
de- en het-antecedent
|
[ 5·8·3·1 ]
|
|
Bij het antecedent van het betrekkelijk voornaamwoord is het voor de
beschrijving van belang onderscheid te maken tussen de- en
het-antecedenten. Deze termen hebben een ruimere inhoud dan
'de -woord' en 'het-woord' bij het substantief.
Een het
-antecedent is:
|
·
een naamwoordelijke constituent die bestaat uit een met het lidwoord
het combineerbaar substantief (of gesubstantiveerd(e)
woord/groep woorden), zelfstandig gebruikt adjectief of telwoord, of
zelfstandig voornaamwoord, dan wel een naamwoordelijke constituent waarvan
een dergelijk woord de kern is (bijv.
het zand,
het voor en tegen,
het mooie huis aan de overkant,
dat rode daar,
het eerste,
het onze
);
·
een naamwoordelijke constituent die bestaat uit (zo)iets,
wat, niets, niks,
alles, al ('alles'), dit,
dat, datgene of een waarvan een van deze woorden
de kern is (bijv.
(zo)iets als soep,
alles over dit onderwerp
);
·
of een zin.
|
Een de
-antecedent is een naamwoordelijke constituent die uit een
of meer andere taalelementen bestaat (bijv.
de wijn,
onze nieuwe woning,
de grootste van allemaal,
die drie daar in de hoek,
jij,
degene,
de een of ander
).
Is het antecedent geen zin, dan is de betrekkelijke bijzin een bijvoeglijke
bepaling bij dat antecedent. Voorbeelden (de antecedenten zijn
gecursiveerd):
|
(1)
|
Wat moet ik met obers die nog nooit van Bordeaux gehoord hebben!
|
|
(2)
|
De antieke klok van mijn tante, die duizend gulden waard was,
bleek gestolen te zijn.
|
|
(3)
|
De mooiste die ik heb, is van porselein.
|
|
(4)
|
Ik weiger iets te kopen wat ik niet eerst mag zien.
|
|
(5)
|
Zij die zichzelf niets te verwijten hebben, werpen de eerste
steen.
|
Is een hele zin antecedent, dan is de betrekkelijke bijzin altijd
uitbreidend. De bijzin heeft dezelfde waarde als een aaneenschakelende
nevengeschikte zin waarin naar de inhoud van de vorige zin wordt verwezen
door middel van een aanwijzend voornaamwoord. Vergelijk:
|
(6a)
|
Hij is ziek, wat me niet goed uitkomt.
|
|
(6b)
|
Hij is ziek, en dat komt me niet goed uit.
|
In de tot dusver gegeven voorbeelden is het antecedent uitgedrukt ofwel
expliciet. Het kan echter ook impliciet of
ingesloten
zijn. We spreken daarvan als het antecedent niet is uitgedrukt, maar
besloten ligt in het betrekkelijk voornaamwoord zelf. Het ingesloten
antecedent kan veelal wel geëxpliciteerd worden; persoonlijke, aanwijzende
of onbepaalde voornaamwoorden komen daarvoor het meest in aanmerking. Een
voorbeeld van een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is
wat in de zin:
|
(7)
|
Wat u bedoelt, is er niet meer bij tegenwoordig.
|
Wat heeft in deze zin dezelfde waarde als de combinatie
dat(gene) wat met het expliciete antecedent
dat(gene).
Zie voor betrekkelijke voornaamwoorden met ingesloten antecedent
.
|
|
|
|