Opbouw
 
[ 0·5·1 ]
 
De ANS bestaat in hoofdzaak uit de volgende vier delen: 'Het woord', 'De constituent', 'De zin' en 'Algemene verschijnselen'.
     Het deel over 'Het woord' bevat een algemene inleiding, waarin ook een beknopte klankleer opgenomen is, en behandelt de traditioneel onderscheiden woordsoorten. Van elke woordsoort wordt een algemene karakterisering gegeven, waarna de voornaamste betekenis- en vormcategorieën onderscheiden worden, voorzover die van belang zijn voor de rest van de ANS. Ook idiomatische gevallen komen daarbij aan de orde. Voor het overige is de informatie in het genoemde deel zoveel mogelijk beperkt gehouden tot morfologische zaken. De woordvorming bij de werkwoorden, de substantieven, de adjectieven en de bijwoorden wordt in een apart onderdeel behandeld. Als aanvulling bij dat onderdeel is een aparte lijst van aardrijkskundige namen en afleidingen daarvan toegevoegd.
     De syntactische aspecten van de grammatica komen aan de orde in de overige delen. Een tweede deel behandelt de constituenten. In dat deel wordt een beschrijving gegeven van de mogelijkheden om woorden te combineren tot een bepaald geheel en van de onderlinge volgorde van de woorden binnen zo'n geheel.
     Een derde deel handelt over de zin. Naast een algemeen inleidend onderdeel met daarin de onderscheidingen die voor de beschrijving in de andere onderdelen over de syntaxis van belang zijn, komen de traditionele zinsdelen aan bod. Een belangrijke plaats in het deel over de zin wordt ingeruimd voor de behandeling van de onderlinge volgorde van zinsdelen en zinsdeelstukken. Het deel bevat ten slotte onderdelen over diverse soorten zinnen.
     Een vierde deel behandelt verschijnselen die op verschillende niveaus van de grammatica een rol spelen, t.w. nevenschikking en samentrekking enerzijds en modaliteit, negatie en aspectualiteit anderzijds.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina